Roos van Houwelingen-Kok voor een van haar zelf gemaakte schilderijen
Roos van Houwelingen-Kok voor een van haar zelf gemaakte schilderijen

Ooggetuigen van de oorlog: Roos van Houwelingen-Kok (deel 13)

Algemeen 890 keer gelezen

Dit jaar vieren we dat 75 jaar geleden Nederland bevrijd werd. Na vijf jaar kwam er een einde aan de Tweede Wereldoorlog. In dit dertiende deel van de serie oorlogsverhalen, het verhaal van Roos van Houwelingen-Kok (80).

Oorlog; moeders grootste zorg zijn haar kinderen. Want hoe overleef je de oorlog met zeven jonge kinderen?

Roos, geboren in 1940 in Rotterdam, was twee jaar oud, toen zij vanwege het oorlogsgeweld ging wonen bij een pleegfamilie in Nederweert in Limburg. De oudste kinderen bleven thuis, vier gingen er naar het platteland. Roos verbleef vijf jaar op de Hubertus Hoeve.

Roos was dus nog heel erg jong toen ze bij het pleeggezin op de boerderij ging wonen. Toch herinnert ze zich, deze voor haar heel bijzondere tijd, nog heel goed. 'Het was een grote boerderij met koeien, paarden, schapen en geiten', vertelt Roos. 'Ook waren er kippen, varkens, poezen en een hond. Deze hond heette Nellie en troostte mij als ik verdriet had. Ik liet zes broertjes en zusjes achter. Maar als je zo jong bent, wen je gauw aan je omgeving. Mijn ouders werden 'Mam' en 'Va'. 'Va', omdat zij van oorsprong Friezen waren. Mijn zussen en broer daar, Co, Annie en Jan, waren al volwassen. Bij aankomst op de Hubertus Hoeve droeg ik een babytruitje. Ik kon toen onder de tafel door lopen.

Op de dag speelde ik altijd met Nellie. Jaren later, als ik dan weer op vakantie kwam, begroette Nellie mij altijd zo heftig, dat ik op een stoel moest gaan staan. De postbode had ook altijd moeite zijn post af te geven als Nellie en ik buiten waren. Ze waakte echt over mij.

Nellie was een Belgische Herder en ik hield heel veel van haar. Nellie heeft ook eens mijn leven gered, toen een zwart schaap mij op de grond gooide en met zijn volle gewicht op mij inbeukte. Niemand die mij hoorde, maar Nellie wel en zij redde mijn leven.

Het was een fijne tijd op de boerderij. In de winter maakte Jan eens een prachtige slee voor mij. Ik vergat hem echter weer mee naar binnen te nemen en de volgende dag waren het kachelhoutjes geworden. Ik zag er ook altijd heel mooi uit, want er werd echt van alles voor me gebreid en genaaid.

In de koeienstal lagen in de zomer allemaal soldaten die in de buurt gelegerd waren en die ook wel eens bij ons over de vloer kwamen. Ik kreeg daar verrukkelijke chocolade van. Waarschijnlijk waren het zelf jonge vaders. Ze dachten dat ze misschien wel een handje van mij kregen, maar ik was altijd zeer gereserveerd en nam de chocolade lekker mee naar binnen in mijn schortje. Jammer voor die soldaten dus. Ik heb overigens nooit meer zulke heerlijke chocolade geproefd.

De nachten in de schuilkelder, die bij de appelbomen was gebouwd, kan ik me nog heel goed herinneren. Ik werd 's avonds, als iedereen ging slapen, in een schapenvel gelegd en zo sjouwden ze mij de schuilkelder in.

Natuurlijk heb ik ook nare dingen gezien. Dus ook mensen die doodgeschoten waren. Dat was bij een vliegtuig dat was neergestort. Dit was niet ver weg en daar kon ik heen lopen. Maar toen was ik klein en dan zie je iets raars en roods. Echt tot me doordringen deed het toen niet. Maar misschien kwam dat ook wel omdat ik het daar heel erg naar mijn zin had. Wat ik me ook nog herinner, is dat we tijdelijk uit de boerderij weg moesten, omdat het er te gevaarlijk werd. En misschien was dat ook wel, omdat soldaten onze boerderij nodig hadden. Toen zijn we dus naar familie in Friesland gegaan. Dat was een lange reis, die we met paard en wagen hebben gemaakt.

Ik herinner me niet dat er wel eens post kwam voor mij. Wel speelde ik de postbode die slecht nieuws bracht, waarin stond dat ik weer terug moest naar Rotterdam. Ik zei dan tegen mijn mam: 'Niet huilen, ik kom gauw weer terug.' Voor mijn pleegouders, die voor mij echt mijn ouders waren, was het ook een vreselijk afscheid toen ik in 1947 als 7-jarige naar school moest. Ik was een late leerling en mijn ouders wilden toen dat ik naar huis kwam. Voor mij was het verdriet ook groot, maar ik heb altijd contact met ze gehouden. Alle vakanties heb ik dan ook bij mijn pleegouders doorgebracht. Terug in Rotterdam had mijn moeder trouwens wel moeite met mijn taalgebruik. Want als ik moest poepen, zei ik: Ik moet bolussen! Tot op heden heb ik nog altijd contact met de nazaten van deze familie Eilers. Zo heeft de oorlog gelukkig dus ook nog iets goeds gedaan. Het was voor mij heel erg wennen toen ik weer in Rotterdam woonde. Op de boerderij hadden we alle ruimte en in Rotterdam was alles heel klein. Mijn ouders hadden een eigen slaapkamer, maar wij sliepen met zijn zevenen op één kamer. Je sliep dan ook gewoon met zijn drieën in één bed. Ook de keuken was heel klein, ik denk dat deze maar 1 bij 1,5 meter was.

Ik kan me ook nog herinneren dat er toen in Rotterdam veel feesten waren. Snoep had ik al heel lang niet gehad, op de chocolade na van de Tommies, de Amerikanen. Maar in die tijd kreeg ik voor het eerst weer snoep en dat waren van die gele bolletjes. Die smaakten naar botersnoepjes. Het leven in Rotterdam werd voor mij dus wel een beetje aangenamer door dat snoep.

In de tijd in Limburg was het vooral soep met spek en heel veel melk. Ik ben ook nog steeds dol op melk. Wat ik nog goed weet, is dat ik wel eens pakjes kreeg van mijn pleegfamilie uit Limburg. Dan hadden ze weer iets moois voor me gemaakt bijvoorbeeld met Sinterklaas of met de Kerst. En als de postbode daarmee kwam, was ik helemaal in extase. Die postbode keek dan alsof hij dacht: 'dat kind is gek'.

Mijn pleegvader en pleegmoeder zijn er ook bij geweest toen ik mijn eerste communie deed. Die band met hen was dus heel sterk en dat is ook altijd zo gebleven.'

Nog veel vragen
'Wat ik me nu afvraag is hoe we, en ik dus ook, op het evacuatie adres zijn gekomen. Met de trein? En wie bracht mij daar? Welke instelling zorgde voor het vervoer? Was het te gevoelig voor mijn ouders om over te spreken? Het werd in ieder geval nooit aangeroerd. Voor mij is het een hele goede tijd geweest. Op een boerderij opgroeien is voor een kind heerlijk.'

Westvoornaars
Inmiddels is het alweer 26 jaar geleden dat Roos samen met haar man Cok in de polder van Rockanje kwam wonen en ze Westvoornaars werden. Daarvoor woonden ze jarenlang in Heenvliet.

'Mijn man wilde altijd graag een huis hebben, waar hij omheen kon lopen. En voor mij voelde het hier als een soort thuiskomen. Misschien wel door de polder om ons heen, wat me onbewust doet denken aan vroeger. Het was toen een klein houten huis en later hebben we dus een nieuw huis gebouwd.

Cok is alleen helaas in juni overleden. En dat terwijl we nog zoveel plannen hadden en dat we in januari nog van het ziekenhuis hoorden dat de prognose gewoon goed was. Voorlopig blijf ik hier zeker nog wel even wonen. En als ik naar iets anders verhuis, moet dat wel iets met een eigen tuintje zijn waarin ik nog lekker bezig kan zijn.

Ik ben ook graag buiten en wandel graag. Ik kan echt genieten van een dagelijkse lange wandeling in de natuur.

Daarnaast schilder ik ook graag. Ik ben op mijn 40e namelijk nog gaan leren. Dat was eerst de MAVO en daar had ik tekenen, schilderen en kunstgeschiedenis in het pakket zitten. Later heb ik de HAVO ook nog gedaan. Daarna ben ik altijd blijven schilderen. De laatste tijd heb ik daar alleen erg weinig tijd voor gehad, maar dit ga ik zeker weer oppakken.'

Roos als klein meisje in de periode dat ze opgroeide bij het pleeggezin in Nederweert
Stuur jouw foto
Mail de redactie
Meld een correctie

Uit de krant